Volgens het nieuwe WBV 2015/21 van 10 december 2015 is er in vijf Iraakse provincies en in de ring rondom Bagdad sprake van een uitzonderlijke geweldssituatie. Er wordt individueel onderzocht of er een binnenlands vlucht- of vestigingsalternatief is in Bagdad of Zuid Irak, maar voor personen afkomstig uit deze gebieden wordt dit in beginsel niet tegengeworpen indien men behoort tot een kwetsbare minderheidsgroep of indien men minderjarig is zonder familie in het vlucht- of vestigingsalternatief. Aan personen uit deze gebieden wordt de Koerdische Autonome Regio (KAR) ook niet tegengeworpen tenzij er concrete aanknopingspunten zijn dat men zich hier kan vestigen.
Verder zijn er geen wijzigingen in het WBV. Het WBV treedt op 15 december 2015 in werking. De wijziging was eerder aangekondigd in een brief van 9 december.
Uitzonderlijke situatie
In de volgende provincies is volgens het WBV sprake van een uitzonderlijke situatie zoals bedoeld in artikel 29, eerste lid, onder b Vw:
Anbar
Ninewa
Salaheddin
Ta’min
Diyala.
De delen van de ring ‘rondom’ de stad Bagdad (de zogenaamde Baghdad-belts) waar gevochten
wordt tegen ISIS.
Vlucht- en vestigingsalternatief in Bagdad en Zuid-Irak
De IND beoordeelt of sprake is van concrete aanknopingspunten op basis waarvan in individuele
gevallen geconcludeerd kan worden dat de persoon zich buiten het gebied van herkomst, bijvoorbeeld in de stad Bagdad, kan vestigen. De IND neemt aan dat er, in beginsel, in ieder geval voor de volgende categorieën Iraakse asielzoekers afkomstig uit een van de hierboven genoemde gebieden geen sprake is van een binnenlands vlucht- of vestigingsalternatief in andere delen van Irak:
− minderjarige vreemdelingen die geen familie hebben in het vlucht- of vestigingsalternatief
− vreemdelingen die behoren tot een kwetsbare minderheidsgroep. Hieronder vallen de volgende groepen afkomstig uit Centraal en Zuid-Irak: christenen, mandeeërs, yezidi’s, joden, shabak, kaka’i, alleenstaande vrouwen en Turkmenen.
Vlucht- en vestigingsalternatief in de KAR
De IND neemt aan dat een vreemdeling afkomstig uit een van de gebieden waar een uitzonderlijke situatie is vastgesteld geen binnenlands vlucht- of vestigingsalternatief heeft in de KAR, tenzij er sprake is van concrete aanknopingspunten op basis waarvan geconcludeerd kan worden dat de persoon zich daar kan vestigen.
Voor het overige zijn er geen wijzigingen opgenomen in het WBV. De IND merkt Iraakse LHBT’s nog steeds aan als groep die systematisch wordt blootgesteld aan vervolging in de zin van artikel 1A Vluchtelingenverdrag. De IND neemt ook nog aan dat het voor de vreemdeling afkomstig uit Centraal en Zuid-Irak in beginsel niet mogelijk is de bescherming te verkrijgen van de autoriteiten of internationale organisaties in Centraal- en Zuid-Irak. In de KAR is dat wel het geval